In de ondraaglijke lichtheid van (met name) de Nederlandse televisie is er nauwelijks plaats voor goede en kritische interviews. De ‘talk shows’ (alsof een Engelse aanduiding zo’n programma nog enig gewicht kan geven) blinken vooral uit in gezellige kout aan de stamtafel. Wat er aan interviews in kranten terechtkomt kan nog een pleister op de wonde plakken, maar het nadeel is dat we er als publiek niet zelf bij waren, dus niet kunnen beoordelen hoe de confrontatie tussen ondervrager en ondervraagde precies verliep. Hoe staat het eigenlijk met de edele kunst van het interviewen?
Nu zullen sommige journalisten meteen in de verdediging schieten en klagen dat – met name – politici tegenwoordig als aapjes zo goed getraind zijn door mistige ‘spin doctors’ en reputatiefluisteraars. Dat lange(re) interviews ‘de kijker/lezer niet vasthouden’. Dat mag zo zijn, maar het helpt weinig je eigen onkunde te verstoppen achter geklaag over ‘de ander’. Moet je maar slimmer wezen. Moet je maar beter – ‘spannender’ zo je wilt – interviewen.
De afgelopen maanden konden we met enige regelmaat goed beluisteren hoe het verkeer tussen – in dit geval – minister)s) en journalisten is; de persconferenties gaven een mooi kijkje in de keuken. We zagen de héle bijeenkomst, niet alleen de weerslag daarvan in krant of op televisie. Dat was op momenten schrikken.
Allesoverheersend is en was de hoge mate aan zurigheid die de vragenstellers aan de dag leggen. Ging vroeger over een dagblad de grap dat als je een komkommer erin verpakte, na enige ogenblikken een augurk het resultaat was, nu bleken veel meer verslaggevers met alleen azijn naar de persconferentie te komen. De meeste vragen begonnen dan ook met (een variant op) ‘Ja, maar…’.
Om misverstanden te vermijden: ik vind dat – met name – politici hard mogen, ja moeten worden aangepakt. Mijn punt is: maak het ze als journalisten niet zo gemakkelijk! Zorg vóór de persconferentie voor een strategie en tactiek: ‘Met welke vragen ga ik als verslaggever de persconferentie in? Moet ik met collega’s van concurrerende media afspraken maken over wie welk thema uitbeent in de vragenreeksen? Als ik vraag A stel, kan ik antwoord B verwachten: wat is dan de beste vervolgvraag?’ Dat soort voorbereidingen. Nu lijkt het er sterk op dat journalisten pas tijdens de persconferentie gaan nadenken. En daarmee maken ze het die ministers wel heel gemakkelijk.
Bekend voorbeeld: de ellenlange vraag (ook populair bij Kamerleden die vak K onder vuur proberen te nemen). Spreker denkt zijn of haar eruditie tentoon te spreiden door vele, vele zinnen aan elkaar te breien. Om na enige tijd te komen tot een vraag of – erger nog – meerdere vragen. Dat is weinig effectief als je écht antwoord wilt. Het lijdend voorwerp kan immers kiezen welk onderdeel van het verhaal wordt beantwoord. Of welke van de vragen, als er meerdere zijn gesteld. Wedden dat het antwoord weinig te maken heeft met wat de vragensteller écht wil weten?
Nog een nadeel: hoe langer de vraag, hoe meer tijd voor de ondervraagde om een antwoord te verzinnen. Dus die minister kan – een paar seconden zijn eigenlijk al genoeg – door het hoofd laten gaan welke valkuilen er in de vragen verstopt zitten, hoe hij/zij van de vraagstelling kan terugkomen naar wat de kern van de eigen boodschap is. Een boodschap die vaak weinig van doen heeft met wat de journalist wil weten.
Het vraag- en antwoordspel wordt helemaal armzalig als de ondervrager zeer belegen trucjes gebruikt om – meestal is dat hier het doel, hoogstaander wordt het niet – de minister onderuit te schoffelen. Dan krijg je iets als: ‘Stel nou dat …?’ of ‘Wat als …?’ Eenvoudig te riposteren trouwens met ‘Jaja, als mijn tante wieltjes had, kon ze rijden’. Voor een ondervraagde zou dit soort ‘stel’-vragen niets anders moeten betekenen dan de totale overgave van de vragensteller: hij/zij weet niets meer te verzinnen en fabuleert dus maar een luchtkasteel bij elkaar. Antwoorden is niet echt nodig.
Wat moeilijker wordt het met: ‘Waarom gaat u niet …?’ en ‘Waarom doet u niet…?’ De geïnterviewde wordt dan verleid om met een negatieve boodschap te komen, wordt in de verdediging gedrukt. In een uitzending, op de site of in de krant komt niet de vraag, wordt alleen het antwoord gepubliceerd. De kale ontkenning dus. Voorbeeld: ‘Minister weigert onafhankelijk onderzoek in te stellen’. Klinkt niet lekker. Voor de geïnterviewde dan. De journalist meent intussen dat het ‘nieuws’ is.
Is de ondervraagde slimmer, dan rest voor de ondervrager nog de categorie ‘Sluit u uit dat…?’ Die wordt tegenwoordig snel begrepen en ontmanteld door – in elk geval – politici. Door niet inhoudelijk te antwoorden, maar door de vraagstelling zélf te kritiseren: ‘Flauwe vraag en dat weet u. Ik sluit niks uit en ik sluit niks in.’ Daar is vervolgens niet echt een krantenkop van te maken.
Terug naar het begin: stevige en kritische vraaggesprekken op tv of radio zijn helaas alleen nog met een lampje te vinden. En dat is niet alleen omdat genodigden een uitnodiging afslaan wegens ‘lastig’. Het is óók omdat velen zich bij voorbaat afvragen in hoeverre ze een eerlijke kans krijgen tegenover een ondervrager die vooral uit is op een ‘101-tje’; een nieuwtje dat pagina 101 van Teletekst haalt.